Er vielen nog eenige malsche vlokken uit het wegschuivend sneeuwschof, en daar stond ineens en onverwachts de ronde maan boven den witten toren te blinken.
De besneeuwde stad wierd een zilveren stad.
Het was een avond van pluimige stilte en leliepure vredigheid. En men zou er niet om verwonderd geweest zijn, hadde men de trillende sterren zien neêrzijgen, en als goudgekazuivelde heiligen langs de witte straten zien wandelen ...